Informatie over hiv

Hieronder vindt u meer informatie over hiv en aids en het onderzoek van Stichting hiv monitoring.

Hiv staat voor: human immunodeficiency virus en behoort tot de groep retrovirussen. Het hiv-virus valt het immuunsysteem aan door CD4+ T-lymfocyten (CD4-cellen) te vernietigen. Dit type witte bloedcellen is cruciaal om infecties te bestrijden. Wanneer het immuunsysteem wordt afgebroken wordt het lichaam vatbaar voor levensbedreigende aandoeningen, zoals infecties of kanker. Door het meten van het aantal CD4-cellen is vast te stelen hoe ver het immuunsysteem is afgebroken. Tegenwoordig is hiv nog niet te genezen, maar goed te behandelen met hiv-remmers. 

Aids staat voor: acquired immunodeficiency syndrome en is een verzameling van ziekten die bij mensen met een normaal werkend immuunsysteem nauwelijks voorkomen, maar die wel voorkomen bij mensen met hiv. Aids is de laatste fase van hiv-infectie. Het immuunsysteem van het lichaam is dan niet meer in staat infecties en andere ziekten te bestrijden die gebruikmaken van een verzwakt afweersysteem. Iemand met hiv krijgt de diagnose aids wanneer hij of zij te maken heeft met een of meer van deze aandoeningen en/of als hij of zij een gevaarlijk laag aantal CD4-cellen heeft (minder dan 200 cellen per kubieke millimeter (mm³) bloed).

Hiv is een retrovirus. Binnen deze familie behoort hiv tot de subgroep lentivirussen (‘langzame’ virussen). Bij lentivirussen is er sprake van een lange periode tussen besmetting en het optreden van ernstige symptomen. Vergelijkbare lentivirussen zijn: feline immunodeficiency virus (fiv) bij katten en simian immunodeficiency virus (siv) bij apen.

Bijna alle organismen, ook de meeste virussen, hebben genen die bestaan uit DNA (desoxyribonucleïnezuur). Retrovirussen zijn daarop een uitzondering; hun genetisch materiaal bestaat uit RNA (ribonucleïnezuur). Na het besmetten van een cel gebruikt hiv een enzym (genaamd reverse-transcriptase) om zijn RNA om te zetten in DNA. Een DNA-kopie van hiv-RNA nestelt zich in het DNA van de gastheercel en dan zorgt deze cel ervoor dat nieuw virus-RNA wordt geproduceerd en virusdeeltjes worden gevormd. 

Bij het binnendringen van het lichaam besmet het hiv-virus een groot aantal CD4- cellen en vermenigvuldigt zich snel. Tijdens deze periode, die we de acute primaire infectie noemen, verspreidt zich een groot aantal hiv-kopieën via het bloed. Organen worden zo besmet, vooral lymfen waaronder de thymus, milt en lymfeklieren. Hier vindt vervolgens massaproductie van het virus plaats. In de acute fase van de infectie vertoont 70% van de mensen met hiv griepachtige verschijnselen. 

Twee tot vier weken na blootstelling aan het virus vecht het immuunsysteem echter terug met zogenoemde killer T cells (CD8+ T lymphocyte-cellen) en door B lymphocyte-cellen geproduceerde antilichamen. In deze periode dalen de hiv-waarden in het bloed zeer sterk en neemt het aantal CD4-cellen weer toe. De hieropvolgende afweerreactie van het lichaam heeft echter maar gedeeltelijk succes. Sommige virussen ontsnappen hieraan en kunnen zich maandenlang, soms jarenlang schuilhouden in geïnfecteerden cellen. 

Nu begint de periode van klinische latentie voor de met hiv besmette persoon. In deze fase – die jaren kan duren – treden er niet per se hiv-gerelateerde symptomen op; dit ondanks de aanwezigheid van hiv in het lichaam.

Na verloop van tijd verslechtert het immuunsysteem zodanig dat het lichaam niet meer in staat is om andere infecties te bestrijden; er ontwikkelt aids. Het aantal hiv-kopieën in het bloed neemt zeer sterk toe en het aantal CD4-cellen daalt naar gevaarlijk lage waarden (minder dan 200 cellen per mm³ bloed).

De typische relatie tussen hiv-waarden en CD4-celaantallen tijdens het beloop van een onbehandelde hiv-infectie is weergegeven in het diagram:

diagram_klinische_progressie_NL.png

 

Sinds 1996 worden mensen die leven met hiv behandeld met combinatie antiretrovirale therapie, ook wel cART genoemd. Door deze behandeling kunnen de patiënten niet genezen, maar ze kunnen wel het virus onderdrukken - vaak zelfs tot ondetecteerbare waarden. Doordat het virus onderdrukt wordt kunnen mensen die leven met hiv lang en gezond leven. 

Er zijn twee typen hiv: hiv-1 en hiv-2. Beide worden overgedragen door seksueel contact, via het bloed of via de moeder op het kind, en veroorzaken aids in vergelijkbare vorm. Type hiv-2 lijkt echter minder gemakkelijk overdraagbaar en een langzamer, minder ernstig klinisch verloop te hebben. Wereldwijd komt hiv-1 echter vaker voor. Het relatief onbekende hiv-2 komt voornamelijk voor in West-Afrika.

Dit is een maat voor de hoeveelheid virus in het bloed. Op basis van de viral load en de meting van het aantal CD4-cellen kan een goede voorspelling van de ziekteprogressie worden gedaan.

Door het meten van het aantal CD4-cellen per m³ bloed in personen die leven met hiv is te bepalen hoe goed het immuunsysteem werkt. Een gezond persoon zonder hiv heeft ongeveer 500-1500 CD4-celen per  m³ bloed. Wanneer er sprake is van een laag aantal CD4-cellen, loopt de persoon in kwestie risico op het ontwikkelen van opportunistische infecties. Onlangs nog werden personen die leven met hiv pas behandeld wanneer het CD4-aantal was gedaald tot onder de 500 cellen per m³ bloed, maar volgens de huidige richtlijnen wordt nu de behandeling aangeraden voor alle hiv-geïnfecteerde individuen, ongeacht het CD4-aantal. 

Meer informatie over hiv/aids-gerelateerde onderwerpen is te vinden op de pagina handige links

Bronnen:
- UNAIDS, www.unaids.org 
- National Institute of Allergy and Infectious Diseases, www.niaid.nih.gov/topics/hivaids