Begrippenlijst

Niet-detecteerbaar hepatitis C-virus (HCV) in het bloed, 12 of 24 weken na het afronden van de antiretrovirale therapie voor chronische hepatitis C. 

De aanhoudende, langdurige onderdrukking van de virale lading (hiv-RNA) van een persoon, gewoonlijk tot een ondetecteerbaar niveau als resultaat van de behandeling met antiretrovirale medicijnen. 

Een infectie die plotseling begint met intense of ernstige symptomen wordt ‘acuut’ (of ‘primair’) genoemd. Als de ziekte langer dan enkele weken duurt, wordt deze ‘chronisch’ genoemd.

Aids staat voor acquired immunodeficiency syndrome en is een combinatie van ziektes die normaalgesproken niet voorkomen in personen met een gezond immuunsysteem. Het is het laatste stadium van de hiv-infectie, waarin het immuunsysteem niet meer in staat is om te vechten tegen infecties en andere ziektes. Een persoon die hiv-positief is wordt gediagnosticeerd met aids als hij of zij een of meer van deze ziektes heeft en/of als hij of zij een gevaarlijk laag aantal CD4-cellen (minder dan 200 cellen per mm3 bloed) heeft. 

Een stof in het bloed die gevormd wordt om ziekteverwekkers als virussen, schimmels, bacteriën en parasieten onschadelijk te maken. Antistoffen beschermen het lichaam tegen binnendringende ziekteverwekkers, maar in het geval van hiv is het immuunsysteem in de meeste gevallen niet voldoende in staat om de infectie te bestrijden. 

Een lichaamsvreemd eiwit dat het lichaam binnendringt en dan het doelwit wordt van antilichamen.

Een behandeling die de vermenigvuldiging van hiv remt en zo beschadiging van het immuunsysteem kan voorkomen.

Een stof die de reproductie van een virus stopt of onderdrukt. 

AIDS Therapie Evaluatie in Nederland-project. Het succes van dit onderzoek leidde tot de oprichting van Stichting HIV Monitoring (SHM) in 2001.

Een meting die als basis wordt gebruikt om toekomstige metingen mee te vergelijken. Bij hiv-positieve personen wordt bij de baseline-onderzoeken het aantal CD4-cellen geteld, de virale lading (hiv-RNA) bepaald en de resistentie getest. Resultaten van baseline-onderzoeken worden gebruikt als leidraad bij het kiezen van de hiv-behandelingen en bij de controle van de effectiviteit van de antiretrovirale therapie (ART).

cART staat voor combination antiretroviral treatment. Deze behandeling voor hiv is beschikbaar sinds 1996 en bestaat uit een combinatie van twee of meer antiretrovirale medicijnen.

CD4+ T-lymfocyt, ook wel ‘T4-cel’ of ‘T-helpercel’ genoemd. Een witte bloedcel (bloedlichaampje) die een cruciale rol speelt in het immuunsysteem en geïnfecteerd kan worden met hiv. In de loop van de hiv-infectie daalt het aantal CD4-cellen van een normale waarde (meer dan 500 per mm³) naar gevaarlijk lage aantallen (minder dan 200 CD4-cellen per mm³ bloed).

US Centers for Disease Control and Prevention.

Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Nederland (www.rivm.nl/cib).

Van een co-infectie is sprake wanneer iemand twee of meer infecties tegelijkertijd heeft. Iemand die met hiv geïnfecteerd is kan bijvoorbeeld ge-coïnfecteerd zijn met hepatitis C (HCV) of tuberculose (TBC) of beide.

Van comorbiditeit is sprake wanneer iemand twee of meer ziekten of aandoeningen tegelijkertijd heeft. Iemand met een hoge bloeddruk kan bijvoorbeeld ook een hartaandoening hebben.

Direct-acting antivirals (DAA’s) zijn een nieuwe generatie medicijnen die hepatitis C genezen door specifieke stappen in de levenscyclus van het virus aan te pakken. Er zijn verschillende types DAA’s, die worden gedefinieerd op basis van hun werkende mechanismen en therapeutisch doel.

DNA staat voor deoxyribonucleic acid (deoxyribonucleine-zuur). Dit is een complexe proteïne dat de drager is van genetische informatie. Hiv kan zijn eigen genetische materiaal in de DNA-moleculen van de menselijke CD4-cellen plaatsen en hierin een sluimerende infectie veroorzaken of zich repliceren en nieuwe virusdeeltjes vormen.

De discipline die zich bezighoudt met de verspreiding, oorzaken en klinische kenmerken van ziekten of de gezondheidstoestand van een populatie.

Het genotype is de onderliggende erfelijke samenstelling van een organisme.

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (www.ggd.nl).

De tijd die het kost voordat een geneesmiddel de helft van zijn oorspronkelijke concentratie of activiteit heeft verloren nadat het in het lichaam is terechtgekomen. Met de halfwaardetijd van een geneesmiddel wordt rekening gehouden bij het vaststellen van de dosering.

Met betrekking tot de lever.

Een virus dat de lever aantast en wordt overgedragen via bloedcontact of seksueel contact.

Een virus dat vooral wordt overgedragen via bloed en bloedproducten, zoals bij bloedtransfusie of intraveneus drugsgebruik, en soms door seksueel contact.

Human immunodeficiency virus, het virus dat aids kan veroorzaken. Hiv valt het immuunsysteem aan en verwoest dit door de cellen die dit afweersysteem ondersteunen binnen te dringen en te vernietigen.

Het hiv-type dat wereldwijd verantwoordelijk is voor het grootste deel van de hiv-infecties.

Het virus dat sterk lijkt op hiv-1, maar vooral voorkomt in West-Afrika.

Vereniging voor hiv-patiënten (www.hivvereniging.nl)

Als de behandeling effectief is en de hiv-infectie goed onder controle is, krijgen de immuuncellen hun normale functie terug en komt het aantal CD4-cellen weer in de buurt van de normale waarden. Dit wordt ‘immunologisch herstel’ genoemd.

Een vorm van hiv-therapiefalen. Er bestaat geen overeenstemming over de definitie van immunologisch falen. Sommige deskundigen definiëren immunologisch falen als het niet bereiken en behouden van toereikende aantallen CD4-cellen ondanks virusonderdrukking.

Het afweersysteem van het lichaam tegen lichaamsvreemde stoffen (antigenen).

Interferonen zijn natuurlijk voorkomende eiwitten (cytokinen) die in reactie op een antigeen, meestal een virus, door immuuncellen worden geproduceerd. Hoewel deze eiwitten viruscellen niet direct doden, stimuleren ze de immuunrespons door naburige cellen tot actie aan te zetten en de groei van kwaadaardige cellen te remmen. Er zijn drie typen interferonen: alfa, bèta en gamma. In het laboratorium vervaardigde interferonen worden gebruikt om bepaalde vormen van kanker en opportunistische infecties te behandelen. Door toevoeging van polyethyleenglycol aan interferonen wordt de halfwaardetijd van interferon verlengd. Gepegyleerd interferon-alfa wordt gebruikt voor de behandeling van chronische hepatitis C-infectie.

Nadat iemand resistent is geworden voor één specifiek geneesmiddel, kan deze persoon resistentie ontwikkelen tegen vergelijkbare geneesmiddelen, zonder dat hij/zij ooit aan deze geneesmiddelen is blootgesteld. Dit heet ‘kruisresistentie’.

Witte bloedcellen. 

Er is sprake van een mono-infectie wanneer iemand maar één infectie heeft.

De mortaliteit of het sterftecijfer is een maat voor hoe vaak het voorkomt dat iemand in een gedefinieerde populatie gedurende een vastgestelde periode overlijdt.

Mannen die seks hebben met mannen.

Nederlanse Federatie Universitair Medische Centra.

Ziekten en klinische gebeurtenissen die niet aan aidsgerelateerd zijn (dat wil zeggen die door de Centers for Disease Control and Prevention niet worden beschouwd als geassocieerd met aids). Hieronder vallen aandoeningen als maligniteiten, terminale nierinsufficiëntie (ESRD), leverfalen, pancreatitis en hart- en vaatziekten.

Klasse van antiretrovirale (ARV) hiv-geneesmiddelen. Niet-nucleoside reverse transcriptaseremmers (NNRTI’s) binden aan en blokkeren hiv-reverse transcriptase (een hiv-enzym). Hiv gebruikt reverse transcriptase om zijn RNA in DNA om te zetten (reverse transcriptie). Reverse transcriptie en het blokkeren van reverse transcriptase voorkomen replicatie van hiv.

Klasse van antiretrovirale (ARV) hiv-geneesmiddelen. Nucleoside reverse transcriptaseremmers (NRTI’s) blokkeren reverse transcriptase (een hiv-enzym). Hiv gebruikt reverse transcriptase om zijn RNA in DNA om te zetten (reversetranscriptie). Reverse transcriptie en het blokkeren van reverse transcriptase voorkomen replicatie van hiv.

Een bouwsteen voor nucleïne-zuren. DNA en RNA zijn nucleïne-zuren.

Een type antiretroviraal (ARV) hiv-geneesmiddel. Nucleotide reverse transcriptaseremmers verstoren de levenscyclus van hiv op dezelfde manier als nucleoside reverse transcriptaseremmers. Beide geneesmiddelen blokkeren de reverse transcriptie. NtRTI’s behoren tot de geneesmiddelenklasse van de NRTI’s.

Nederlandse Vereniging van HIV Behandelaren

Een maat voor tijd die in medische studies wordt gebruikt. Eén persoonsjaar komt overeen met één jaar geleefd door één persoon. In het ATHENA-cohort refereren persoonsjaren over het algemeen naar het cumulatieve aantal jaren dat individuen gevolgd zijn door Stichting HIV Monitoring. 

Perinatale transmissie van hiv verwijst naar het overdragen van hiv van een geïnfecteerde moeder op haar kind tijdens de zwangerschap, bevalling of borstvoedingsperiode (via moedermelk).

Een type enzym dat eiwitten afbreekt tot kleinere eiwitten of kleinere eiwiteenheden, zoals peptiden of aminozuren. Hiv-protease knipt grotere voorlopereiwitten (of precursoreiwitten) op in kleinere eiwitten. Deze kleinere eiwitten vormen in combinatie met het genetische materiaal van hiv een nieuw hiv-virus. Proteaseremmers (protease-inhibitoren) verhinderen hiv-replicatie door het blokkeren van protease.

Klasse van antiretrovirale (ARV) hiv-geneesmiddelen. Proteaseremmers (PI's) blokkeren protease (een hiv-enzym). Dit voorkomt dat er nieuwe hiv-virussen worden gevormd.

Een groep virussen waartoe ook HIV behoort. Retrovirussen worden zo genoemd omdat zij hun genetisch materiaal opslaan in RNA in plaats van DNA en de RNA-informatie eerst wordt vertaald naar DNA alvorens de vermenigvuldiging van een retrovirus kan beginnen.

Na het besmetten van een cel gebruikt hiv een enzym (genaamd ‘reverse transcriptase’) om zijn RNA om te zetten in DNA in de gastheercel.

Een type nucleosideremmer die wordt voorgeschreven voor de behandeling van hepatitis C in combinatie met een interferon. Ribavirine stopt het virus door het remmen van de productie van virale RNA. 

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (www.rivm.nl).

De omslag van afwezigheid van hiv-antilichamen in het bloed naar de aanwezigheid van deze antilichamen (van seronegatief naar seropositief).

De frequentie van vóórkomen van antistoffen tegen een ziekteverwekker in een bepaalde populatie.

Stichting HIV Monitoring.

Niet-detecteerbaar hepatitis C-virus (HCV) in het bloed, 12 of 24 weken na het afronden van de antiretrovirale therapie voor chronische hepatitis C. 

Therapietrouw is de mate waarin de patiënt zich houdt aan de door de behandelend arts gegeven adviezen, bijvoorbeeld het aantal keren en aantal pillen dat de patiënt moet slikken en de mate waarin de patiënt andere voorschriften opvolgt, bijvoorbeeld het tijdstip van inname van medicijnen. Verminderde therapietrouw is de belangrijkste reden voor het falen van antiretrovirale therapie.

De mate waarin de patiënt de bijwerkingen van een geneesmiddel kan verdragen.

De aanwezigheid van een virus in het bloed.

Een vorm van hiv-therapiefalen. Virologisch falen treedt op wanneer de antiretrovirale therapie (ART) er niet in slaagt iemands virale lading te onderdrukken tot een te handhaven niveau van minder dan 200 exemplaren/ml. Factoren die kunnen bijdragen aan virologisch falen zijn onder andere geneesmiddelresistentie, geneesmiddeltoxiciteit en slechte therapietrouw.

Het aantal virusdeeltjes in bloed, sperma of hersenvocht.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (www.rijksoverheid.nl).

 

Sommige van bovenstaande definities zijn overgenomen van www.aidsinfo.nih.gov