PERSBERICHT: Minder hiv-diagnoses en minder recent opgelopen hiv-infecties

Nederland ligt goed op koers om diverse doelen uit het Nationaal Actieplan soa, hiv en seksuele gezondheid te halen. Dat blijkt uit de nieuwste cijfers van Stichting HIV Monitoring (SHM) uitgebracht in de aanloop naar Wereld Aids Dag op 1 december. Rapportage gaat over data verzameld tot en met 2019.

Het aantal nieuwe hiv-diagnoses in 2019 is gedaald naar 580, een forse daling ten opzicht van 2015 toen er nog 890 diagnoses werden gesteld. Met deze daling komt het doel in zicht van tenminste de helft minder hiv-diagnoses in 2022 ten opzichte van 2015. 

In geval van een nieuwe hiv-diagnose kan er sprake zijn van een al jaren bestaande, maar niet eerder ontdekte, hiv-infectie, of van een pas kortgeleden opgelopen nieuwe hiv-infectie. Meestal is bij iemand met een al jaren bestaande infectie dit op het moment van diagnose duidelijk af te leiden uit bepaalde ziekteverschijnselen en/of een al sterk verminderde afweer bij bloedonderzoek. Of een infectie recent is opgelopen is helaas lang niet altijd duidelijk, vooral als iemand in het recente verleden niet al eens eerder op hiv is getest en toen een negatieve testuitslag had. Met wiskundige methoden is het mogelijk om toch een betrouwbare schatting te maken van het aantal recent opgelopen nieuwe hiv-infecties. Daarom worden deze gerapporteerd als geschat aantal nieuwe infecties.

De nieuwe cijfers van SHM laten ook een afname van het geschat aantal recent opgelopen hiv-infecties zien. Dit wijst op een afnemende verdere verspreiding van hiv. Nieuwe hiv-infecties zijn naar schatting met 72 procent gedaald, van 960 in 2010 naar 270 in 2019. Bij mannen die seks hebben met mannen (MSM) gaat het in diezelfde periode om een daling van 76 procent, van 690 naar 160.

Naar schatting waren er eind 2019 volgens SHM 23.700 mensen met hiv in Nederland, van wie  93 procent zich heeft laten testen en dus zijn hiv-status kent. Van hen wordt 93 procent behandeld met hiv-medicatie. Bij 96 procent van die groep mensen met hiv is het virus zo onderdrukt dat het niet meer meetbaar in het bloed en niet meer doorgegeven kan worden. Regionale cijfers laten zien dat deze drie percentages overal in Nederland boven de 90 procent liggen. Hiermee is het hele land goed op weg naar drie keer 95 procent waarnaar het Nationaal Actieplan streeft voor 2022.

Ook stelt het Nationaal Actieplan dat in 2022 niemand in Nederland meer aan aids mag overlijden. In 2019 waren dat 18 mensen, bijna altijd mensen die zonder het te weten al jaren hiv hadden.

Professor Peter Reiss, directeur van SHM: “Deze nieuwste gegevens maken me optimistisch dat het overal in Nederland mogelijk moet zijn de laatste stappen te  zetten naar een land waar niemand meer hiv krijgt en ook niemand meer aan aids overlijdt. Om dit ultieme doel te bereiken moeten we nu nog preciezer te werk gaan. Dat betekent de juiste personen op tijd, op de juiste plek en het juiste moment testen en hen daarmee op tijd toegang geven tot de juiste hiv-preventie en zorg. Dat is niet eenvoudig maar zeker mogelijk en de gegevens uit alle regio’s van Nederland die we blijven verzamelen kunnen daarbij uitstekend helpen."

Ga voor het volledige rapport, samenvatting en factsheet naar https://www.hiv-monitoring.nl/nl/resources/monitoring-report-2020

 

Additionele data:

  • Eind 2019 waren er naar schatting 23.700 mensen met hiv in Nederland, van wie er naar schatting 1.730 nog niet gediagnosticeerd waren en er 20.612 op dat moment nog in zorg waren (20.427 volwassenen en 185 kinderen en adolescenten) in een van de 24 hiv-behandelcentra voor volwassen of de 4 centra voor pediatrische hiv-zorg.
     
  • Naar schatting leven er 10.290 (43%) mensen met hiv in de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht). Van deze 10.290 personen zijn er naar schatting 610 nog niet gediagnosticeerd.
     
  • Er blijven echter verschillen bestaan in het aandeel mensen met niet-aantoonbaar hiv in hun bloed, met lagere percentages in bijvoorbeeld mensen afkomstig uit het Caribisch gebied (91%), Sub-Sahara Afrika (93%) en Centraal-Europa (93%) en ook onder jongeren (81% in de leeftijdsgroep 18-24 jaar en 89% in de leeftijdsgroep 25-29 jaar).
     
  • 61% (355) van de nieuwe hiv-diagnoses betrof mannen die hiv opliepen via seks met mannen (MSM), terwijl 28% (160) was opgelopen via heteroseksueel contact en 11% (65) via andere of onbekende transmissiewijzen.
     
  • Ongeveer 45% van alle nieuwe diagnoses in 2019 betrof mensen die buiten Nederland waren geboren.
     
  • Een kwart van alle nieuw gediagnosticeerde mensen in 2019 was op het moment van diagnose 50 jaar of ouder.
     
  • Van de mensen die in 2019 voor het eerst met behandeling (ART) begonnen, was 71% binnen zes maanden na de hiv-diagnose gestart. Vrijwel iedereen kreeg ART binnen zes maanden na in zorg gekomen te zijn.
     
  • De grote meerderheid van de mensen die naast hiv ook een infectie met het hepatitis C-virus (HCV) hebben, is nu succesvol behandeld met de beschikbare combinaties van direct werkende antivirale middelen (DAA's) tegen HCV. Van degenen die de DAA-behandeling hebben voltooid en voldoende lang zijn gevolgd om het effect van de behandeling te meten, was 97% genezen van hun HCV-infectie.
     
  • Een succesvolle behandeling van HCV kan ook verdere overdracht van HCV voorkomen, zoals de afname van de incidentie van nieuw opgelopen HCV-infecties en herinfecties doet vermoeden. Er worden echter nog steeds nieuw opgelopen primaire HCV-infecties gemeld, evenals herinfecties na een succesvolle behandeling van een eerdere infectie. Dit wijst op voortdurende overdracht van HCV en versterkt de behoefte aan aanvullende interventies om de overdracht van HCV verder te verminderen.
     
  • Het risico op chronische hepatitis B (HBV) -infectie bij mensen met hiv is in de loop van de tijd afgenomen als gevolg van een hogere vaccinatiegraad en het profylactische effect van tenofovir (TDF en TAF) bij gebruik als onderdeel van de behandeling van hiv. Desalniettemin heeft naar schatting ongeveer 20% van de bij SHM bekende mensen met hiv het risico HBV op te lopen. Dit illustreert het belang van het blijven bevorderen van vaccinatie tegen HBV, in het bijzonder onder degenen die geen TDF- of TAF-bevattende hiv-medicatie krijgen.
     
  • Ongeveer 50% van de hiv-positieve MSM onder de 50 jaar was niet beschermd tegen infectie met het hepatitis A-virus (HAV). Gezien de Europese uitbraak van HAV onder seksueel actieve MSM in 2017 moet voor deze mannen HAV-vaccinatie sterk worden overwogen.
     
  • Van de hiv-positieve kinderen onder de 18 jaar die behandeld worden met hiv-medicatie, heeft 97% geen aantoonbaar virus in hun bloed. Na de leeftijd van 18 jaar gaan ze echter een periode in hun leven in waarin langdurige therapietrouw uitdagender wordt, zoals blijkt uit een groter aandeel van deze jongvolwassenen (ongeveer 30%) met een detecteerbaar virusniveau in hun bloed ondanks behandeling.
     
  • Als gevolg van de vrijwillige standaardscreening op hiv bij zwangere vrouwen tijdens het eerste trimester van de zwangerschap en het hoge percentages succesvolle behandeling bij vrouwen met hiv, is het tegenwoordig in Nederland zeer zeldzaam dat een moeder hiv doorgeeft aan haar kind. Toch hebben zich sinds 2015 incidentele gevallen voorgedaan.

Newsletter Sign up