Meetingreport IWHOD 2017
Van 30 maart tot en met 1 april 2017 werd de 21e International Workshop on HIV and Hepatitis Observational Databases(IWHOD) gehouden in Lissabon, Portugal. Ook dit jaar waren er diverse mondelinge presentaties en posterpresentaties waarbij data van het ATHENA-cohort van Stichting HIV Monitoring (SHM) gebruikt werden.
SHM-onderzoeker Ard van Sighem gaf een presentatie over de door hem en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) ontwikkelde statistische methode, waarmee aan de hand van hiv-surveillancedata een schatting gemaakt kan worden van het aantal mensen dat leeft met hiv, maar nog niet gediagnosticeerd is. Vorig jaar paste hij deze methode voor het eerst toe op de ATHENA-data om een schatting te maken van het aantal nog niet gediagnosticeerde hiv-infecties in Nederland. Op IWHOD presenteerde hij een schatting van het aantal nog niet gediagnosticeerde hiv-infecties in Europa, waarbij gebruik werd gemaakt van data van The European Surveillance System (TESSy). In de periode 2003-2015 werden er 403.169 hiv-diagnoses gesteld in Europa. Naar schatting 120.100 (95% betrouwbaarheidsinterval: 113.000-127.800) mensen hadden een nog niet gediagnosticeerde hiv-infectie in 2015, waarvan 47% een CD4-aantal van ≥500 cellen/mm3 en 31% een CD4-aantal van <350 cellen/mm3 had. Daarnaast waren er naar schatting 28.000 (95% BI: 24.700-31.700) nieuwe infecties in 2015. Het geschatte aantal nog niet gediagnosticeerde hiv-infecties was het hoogst in Zuid-Europa, terwijl het aantal nieuwe infecties het hoogst en de gemiddelde tijd tot het stellen van de diagnose het kortst was in Noord- en West-Europa.
Sonia Boender, tevens onderzoeker bij SHM, vertelde over trends in de duur dat patiënten op antiretrovirale therapie hun eerstelijns-regime blijven gebruiken. Deze analyse was een verdere verdieping van de bevindingen die in het tweede hoofdstuk van het HIV Monitoring Report 2016 van SHM (Response to cART) vermeld staan. In de periode 2010-2015 was er een gestage afname van het percentage patiënten dat binnen één jaar na de start van de behandeling het eerstelijns-regime vanwege toxiciteit moest aanpassen. Hoewel tot enkele jaren geleden patiënten die eerstelijns antiretrovirale therapie startten met een CD4-aantal van meer dan 500 cellen/mm3een beduidend hogere kans op therapie-interrupties en wijzigingen hadden, is deze associatie verdwenen sinds de richtlijnen het starten van antiretrovirale therapie aanbevelen, ongeacht het CD4-aantal.
SHM-onderzoeker Colette Smit presenteerde een poster over de verschillen tussen de 26 hiv-behandelcentra in Nederland en het proportie individuen dat startte met eerstelijns cART binnen 6 maanden nadat ze in zorg zijn gekomen. Ook deze analyse komt voort uit een hoofdstuk van het HIV Monitoring Report 2016 (hoofdstuk 7, Quality of care). Er was een zeer sterke toename van het percentage nieuwe patiënten dat binnen 6 maanden met antiretrovirale therapie begonnen was, van 62% in 2012 tot 91% in 2014, hoewel er nog steeds forse verschillen tussen ziekenhuizen waren in de groep patiënten met een CD4-aantalboven de 500 cellen/mm3. In kleinere ziekenhuizen (met minder dan 600 patiënten in zorg) was over het algemeen de kans het kleinst om binnen 6 maanden met antiretrovirale therapie te starten.
Een studie waar het ATHENA-cohort data aan bijdraagt is de AGEhIV-studie. Maartje Dijkstra, van de GGD Amsterdam, presenteerde over seksuele disfunctie bij homoseksuele en biseksuele mannen in de AGEhIV-studie. Zij concludeerde dat het hebben van een hiv-infectie onafhankelijk geassocieerd was met verminderd seksueel functioneren, in het bijzonder erectiele disfunctie.
Daarnaast waren er nog negen andere presentaties van internationale samenwerkingsverbanden van hiv-cohorten, waarbij ook data van ATHENA gebruikt is.