Frank de Wolf blikt terug op 11 jaar bij de SHM
Na 11 jaar als directeur van de Stichting HIV Monitoring (SHM) te hebben gewerkt, heeft Frank de Wolf besloten afscheid te nemen van de stichting. Hij zal zijn carrière voortzetten bij biofarmaceutisch bedrijf Crucell als Medisch Directeur en General Manager van het Crucell Vaccine Initiative. Hij zal nog tot 1 december 2012 werkzaam zijn bij de SHM.
De SHM werd in 2001 opgericht, voortvloeiend uit het succesvolle “AIDS Therapy Evaluation in the Netherlands” (ATHENA) project. Frank de Wolf was als senior onderzoeker en coördinator betrokken bij ATHENA en hij was een van de initiatiefnemers voor de oprichting van de SHM. Sinds 2002 is de SHM door het ministerie van Volksgezondheid erkend als de organisatie die samen met de HIV-behandelcentra HIV monitort en bijdraagt aan de kwaliteitsbevordering van HIV-zorg in Nederland.
Hoe kijkt u terug op uw tijd als directeur was van de SHM?
Ik ben erg tevreden en trots op wat tot nu toe bereikt is. De SHM werd opgericht in 2001 en het monitoren en data verzamelen van met HIV geïnfecteerde patiënten in zorg startte in februari 2002. De stichting nam de ATHENA-database over en breidde deze uit met meer data-items per patiënt en verdere uitbreidingen sindsdien. In een periode van 11 jaar zijn we gegroeid naar een organisatie van meer dan 40 mensen. We hebben routine procedures ontwikkeld die de dataverzameling en het monitoringproces stroomlijnen. Ik zou zo ver willen gaan als te zeggen dat we de beste HIV-dataverzameling hebben van alle Europese landen, misschien zelfs van de wereld.
We hebben een uitgebreid overzicht van de behandeling en zaken die met de behandeling te maken hebben en we weten heel veel over de epidemie in Nederland. We hebben een systeem ontwikkeld dat door artsen gebruikt kan worden bij de patiëntenzorg en we kunnen de data ook gebruiken voor beleidszaken die gerelateerd zijn aan HIV-zorg. We zijn ook in de positie om bij te dragen aan Europese samenwerkingen gericht op verschillende HIV-gerelateerde zaken zoals behandeling, comorbiditeit en de ontwikkeling van resistentie. Er worden vele wetenschappelijke publicaties geproduceerd die aanzienlijk bijdragen aan de kennis over HIV en AIDS. Ik ben erg blij dat ik betrokken ben geweest in dit hele proces en heb mijn werk bij de stichting zeer de moeite waard gevonden.
Wat zijn, in uw optiek, de grootste successen van de SHM?
Ik denk dat een van onze grootste successen is dat we een organisatie opgebouwd hebben die erkend en gebruikt wordt door artsen door heel Nederland bij de behandeling van met HIV geïnfecteerde patiënten. We zijn behoorlijk uniek in het werkveld van infectieziekten, omdat we niet alleen data verzamelen maar ook bijna meteen resultaten terug kunnen geven en dat is een grote prestatie.
Wat denkt u dat de belangrijkste bijdrage van de SHM is aan HIV-zorg?
Ik denk dat dit voornamelijk kennis is. We hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de kennis van comorbiditeit bij HIV en aan kennis van het effect van behandeling van HIV in reguliere instellingen en wat daarmee bereikt kan worden. Wanneer behandeling van een infectie als HIV op grote schaal plaatsvindt, heeft dat impact op de epidemie. De koers van de epidemie kan dan, in verloop van tijd, veranderd worden. Het kan de epidemie vertragen, maar tegelijkertijd ook het virus veranderen. Een voorbeeld is dat door effectieve behandeling de periode waarin transmissie van het virus mogelijk is, verkort wordt, met als resultaat een virulenter virus. Dit verraadt zich door een over de tijd toenemende viral load, of hoeveelheid circulerend virus in het lichaam, op het viral setpoint.
Zou u iets anders doen, als u nu terugkijkt op uw tijd bij de stichting?
Achteraf gezien ben ik misschien te strikt geweest in het delen van data met artsen, maar aan de andere kant, als je een organisatie opbouwt, kun je niet altijd genereus zijn. Ook was het contact met microbiologie en immunologie misschien te beperkt. Ik denk dat als we beter contact gehad hadden, we een beter overzicht hadden gehad van uitkomsten die met HIV-zorg te maken hebben. Deze relaties zijn al aan het verbeteren, maar het is iets waar mijn opvolger nog aan zal moeten werken.
Wat zijn volgens u belangrijke aandachtspunten voor uw opvolger?
Ik zou willen voorstellen dat de nieuwe directeur zich concentreert op de reikwijdte van de SHM naar andere (niet-)infectieziekten. Om dit te kunnen doen zal de SHM de samenwerking met ziekenhuizen in Nederland uit moeten breiden.
Gezamenlijke inspanningen zijn nodig om bruggen te blijven slaan tussen behandeling en preventie. Dit soort werk is belangrijk als je kijkt naar onderwerpen als PrEP (pre-exposure profylaxe).
Tot slot wil ik graag zeggen dat, ondanks dat er veel bereikt is sinds 2001, ik geloof dat er nog veel mogelijkheden zijn binnen de monitoring van HIV. Er zijn mogelijkheden om de SHM verder te ontwikkelen als leidende organisatie in het geven van informatie en verzamelen van kennis van behandeling van en zorg voor met HIV geïnfecteerde patiënten, als ook kennis van de HIV-epidemie in Nederland. Ik heb er vertrouwen in dat de SHM de komende jaren op dezelfde onvermoeibare manier zal blijven werken en steeds beter en succesvoller zal worden.